Perron 1

Blogs 03 mei 2022
Redactie

Perron 1

Eric Alink, journalist en stadschroniqueur van Den Bosch schreef een blog voor WBOOKS.

M’n hand drukt zachtjes de klink naar beneden. Maar de deur geeft geen krimp. De wachtruimte is afgesloten. Hij is leeg, op wat oud geduld na. Hier in het dorp beweren ze dat het geduld al zo’n tachtig jaar wacht, maar weigert te zeggen op wie of wat. Ik loop om het stationsgebouwtje heen. Zowel perron 1 als 2 is uitgestorven. Geen kip, geen koffer, geen kussende mensen bij afscheid. Het is Tweede Paasdag 2022, vijf voor half negen in de avond.

Een verlaten station maakt droefgeestig. Het ontregelt je besef van tijd en richting. Want je kijkt naar het lege spoor, de bielzen, het morsige grind en je vraagt je af: is hier net een trein vertrokken of moet er nog een aankomen? Het station van Vught zwijgt bedrukt. Deze avond is een stiltecoupé.

Een landschap kan schuldig zijn, beweerde de schilder Armando. De Vughtse Hei, de Loonse en Drunense Duinen, de Waalsdorpervlakte: paradijselijke plekken, waar dieren, bomen en planten executies zagen en niet ingrepen. De natuur is een onverstoorbare getuige. Maar een bebouwde kom is geen landschap. Dat roept een vraag op: kan een stationnetje schuldig zijn? Een groen sein, een beslissende wissel, een fluitje voor vertrek?

Volgens het KNMI Archief was 23 mei 1943 een mooie lentedag. Ruim achttien graden, geen druppel neerslag. Maar de mannen, vrouwen en kinderen op perron 1 in Vught zijn die dag winters gekleed. Een van hen draagt een ster. Ze wachten, sommigen op klapstoeltjes – maar reden voor applaus ontbreekt. Veel aanwezigen kijken naar een tafereel dat wij niet zien. Zelfs wie dyslectisch is, zal in hun ogen de afschuw, schrik en ontzetting lezen. Wat gebeurt er? Maakt iemand amok? Roept een hoogzwangere vrouw ach en wee? Breekt het Kaddish uit een keel?

 

De maker van deze foto is de Duitse soldaat Joseph Freialdenhoven. Een kiekjesdief, die zijn camera op station Vught tevoorschijn haalde. Het is een krankzinnige foto, want hij zet de tijd verbluffend schaakmat: wij moeten gissen wat zij zien. En wij zien, wat zij niet konden gissen. Zonder besef van naderende horreur zullen die zondag twaalfhonderdvijftig mensen in de trein stappen en Vught achter zich laten. De vertrekkende trein wist alle sporen. Want op een leeg perron vraagt elke mens zich af of er een trein is vertrokken of nog moet aankomen.

In 1943 was het zorgelijk druk op het spoor. Ook in boeken. De roman Der Zug war pünktlich van Herman Böll speelt zich af in dat oorlogsjaar. In deze Eisenbahnnovelle reist de tobberige Andreas met de trein naar het oostfront. Hij is een jonge soldaat die voorvoelt dat hij een enkele reis naar de dood maakt. Zijn eindbestemming is Lemberg, het huidige Lviv in West-Oekraïne. Meer dan een voetnoot: onderweg zal Andreas bidden voor het lot van de Joden. De Joden van Czernowitz, van Stanislau en Kolomea, Oekraïense steden die we bij het Journaal op stafkaarten zien. Want niets is zo gunstig voor topografie als oorlog en natuurrampen.

Er zijn meer romans waarin de trein niet de opgewektheid van dagtocht 16 naar de Keukenhof symboliseert. Zo boemelt De trein der traagheid van de Vlaamse schrijver Johan Daisne al na enkele pagina’s het niemandsland tussen leven en dood binnen. Na een klap openen slechts drie passagiers verwonderd hun ogen. Hun dood is al ingetreden, maar het leven schokt nog wat na, als een treinstel dat hortend en stotend tot stilstand komt.

Ook in de roman Nachttrein naar Lissabon van Pascal Mercier verleidt de reis niet tot tralala. Onderweg staat de hoofdpersoon, de leraar Raimund Gregorius, vrijwel onafgebroken stil bij  ‘het onstuitbare verstrijken van de tijd en het meedogenloze verval van alles wat leefde.’

Drie romans over drie treinreizen, die elk weinig goeds voorspellen. Maar hun fictie maakt het lezen draaglijk. Zij bestaan louter bij de gratie van fantasie . Schrijvers verzinnen de bestemmingen, de medereizigers die ze hoestbuien, honger of heimwee laten krijgen, de coupés met bagagerekken vol woorden – ‘vergeet u niet bij het uitstappen het onzegbare mee te nemen.’ In zijn of haar almacht beslist de schrijver waar de trein stopt, wie zal instappen, wie hem op het nippertje mist of wie halverwege de reis ontdekt dat hij in de verkeerde trein zit.

Zij die op zondag 23 mei 1943 geschiedenis schreven, beslisten eveneens over het lot van reizigers. Alleen: niet op papier, maar in werkelijkheid. De twaalfhonderdvijftig gevangenen die die dag op transport gingen, eindigden in Westerbork, een kamp omkranst met pijnbomen – want soms zegt de natuur waar het op staat. Vijf dagen later zou vrijwel iedereen de dood vinden in de gaskamers van Sobibor in Oost-Polen.

Meer dan een terzijde: een gevangenentransport komt nooit uit de lucht vallen. Het is geen natuurverschijnsel. Het verlangt logistiek, materieel, nauwgezette planning en toewijding. De mannen, vrouwen en kinderen op deze foto konden Westerbork bereiken dankzij ontsporend plichtsbesef van landgenoten die de Nederlandse Spoorwegen piekfijn lieten functioneren. ‘Waar zouden we zijn zonder de trein’, luidde een latere leus van de NS. ‘Misschien nog in leven’, mompelt een stem aan gene zijde, daar waar nooit een ansichtkaart vandaan is gekomen.

Kwart voor negen, Tweede Paasdag. De gave om uit de dood op te staan, blijkt maar aan weinigen voorbehouden: perron 1 blijft leeg. Ik denk aan de witharige man op de foto, die op Albert Einstein lijkt. Ik denk aan het meisje achter hem. Hoe haar prachtige krullen – nee, denk maar niet. Ik denk aan de zittende man tussen de jongen-met-de-grote-tas en het meisje-met-de-gele-ster. Hij ziet eruit als de dood van Ieperen, als stille herinnering aan die eerdere wereldoorlog.

Vijf voor negen. Aan de zijkant van het NS-gebouwtje staat een kastje met een AED defibrillator. Het keuringsstickertje vermeldt de datum 23 november 2025. Tot die tijd zijn op dit station levens te redden.

In de verte nadert een trein, de sprinter van 20.58 uur naar Den Bosch. Hij stopt. Drie mensen stappen uit, niemand stapt in. Achter een verlicht raam van de vertrekkende trein zit een meisje met mooie krullen een boek te lezen. Fictie of non-fictie, dat is altijd gissen, zeker op afstand.

De avond valt, zonder weer op te staan. Ik denk aan het donker van de dagen. De opmars van rauw en radicaal rechts. De roep om autocratische leiders. Ik denk aan het station van Lviv, eindbestemming van de Duitse soldaat Andreas, vertrekpunt van duizenden die wetteloosheid ontvluchten.

Als je naar een leeg spoor kijkt, besef dan dat het een waarschuwing is. Het spoor zegt: laat je niet misleiden, blijf waakzaam. Want je denkt dat er misschien een trein is vertrokken, maar het kan zijn dat er een aankomt.

 

© Eric Alink, journalist en stadschroniqueur van Den Bosch | uitgesproken op 21 april 2022 bij de officiële opening van de expositie ‘De Jodenvervolging in foto’s. Nederland 1940-1945’ in Nationaal Monument Kamp Vught.