De graaf en de kloof

Blogs 16 feb 2022
Redactie

Kees Bruin auteur “Goede Namen. Adel en patriciaat in naoorlogs Nederland” schreef een blog voor WBOOKS.

Rode aristocraten zijn geen nieuw fenomeen. Om er een paar te noemen: de hertog van Orléans, alias Philippe Égalité (Franse revolutie), prins Pjotr Kropotkin (anarchisme), markies Enrico Berlinguer (eurocommunisme), burggraaf Anthony Wegdwood Benn, alias Tony Benn (Labourradicaal). Uit de vaderlandse geschiedenis kennen we bijvoorbeeld de achttiende-eeuwer Joan Derk van der Capellen (Aan het volk van Nederland) en de twintigste-eeuwer Van der Goes van Naters (kleurrijke PvdA-fractieleider). Moeten we nu ook Sander Schimmelpenninck aan deze groep toevoegen? Hij stamt uit een oude adellijke familie, is graaf, en gaat al geruime tijd de barricades op om te waarschuwen tegen maatschappelijk ongelijkheid, onrechtvaardige verdeling van rijkdom, toenemende kansenongelijkheid in Nederland — linkse strijdpunten zou je zeggen. Van zijn titel maakt hij in de openbaarheid geen gebruik, hij wil niet op zijn adellijke achtergrond aangesproken worden: ‘begin je over mijn achternaam, dan ben je echt af’. Maar als ‘rood’ wil hij niet bekend staan, hij identificeert zich liever met het liberale blauw. Hij is een echte liberaal, zegt hij, die vindt dat je het zelf moet doen in het leven, een hekel heeft aan slachtofferschap en bewondering heeft voor mensen die iets gemaakt of opgebouwd hebben, voor selfmade men, en dat iedereen de kans moet krijgen om talenten te ontplooien en hogerop te komen. Maar hiermee gaat het steeds slechter, de kloof tussen arm en rijk, lager en hoger opgeleid neemt steeds verder toe, met alle kwalijke gevolgen van dien.

 

Schimmelpennincks optreden doet sterk denken aan wat een andere deftige telg — niet uit een adellijke maar rijke, patricische familie — ruim een halve eeuw geleden al over dit laatste probleem naar voren bracht. Dat was Frederik van Heek, wiens vader goedvond dat hij ging studeren ‘als je maar niet gelooft wat die rode professoren je vertellen’ en die al voor de Tweede Wereldoorlog beschreef hoe gering de sociale mobiliteit in Nederland was. Na de oorlog werd hij hoogleraar sociologie en legde zich toe op onderzoek naar stijging en daling op de maatschappelijke ladder. In 1968 verscheen zijn boek Verborgen talent waarin werd aangetoond dat veel kinderen uit lagere milieus niet doorstroomden naar voortgezet hoger onderwijs terwijl zij daar wel geschikt voor waren. Dat was onrechtvaardig én ondoelmatig vond Van Heek, daar moest meer werk van worden gemaakt. Meer democratisering van de toegang.

Uit mijn onderzoek blijkt dat adel en patriciaat nauwelijks meer een rol spelen in de theaters van de macht

Natuurlijk zijn er verschillen tussen de boodschap van de graaf van nu en de geleerde patriciër van toen. Nog afgezien van de vorm (academisch versus populair, boek versus modernere media) is bij Van Heek de toonzetting nog tamelijk optimistisch. Het was een andere tijd; er werd nog in vooruitgang geloofd. Het onderwijs zou daarbij een doorslaggevende rol kunnen en moeten spelen: er was een groot potentieel dat moest aangeboord worden, daar zouden we allemaal beter van worden. Sander Schimmelpenninck luidt in zijn stukken en mediaoptredens veel meer de noodklok: als we niks doen aan die kloof stevenen we af op een rampzalige confrontatie tussen arm en rijk. Daarbij kijkt hij vooral naar vermogens en wat die aan kansen voor eigenaars meebrengen — een onderwerp waarover hij als hoofdredacteur bij Quote veel extra kennis verzamelde.

 

 

In mijn boek Goede namen heb ik een portret van Sander Schimmelpenninck opgenomen, waarin ik juist wél inga op zijn afkomst. Hoe heeft die afkomst zijn ambities en carrière beïnvloed? Opvallend is dat áls hij praat over wat hij van thuis heeft meegekregen – wat hij wel degelijk herhaaldelijk gedaan heeft – hij nooit ontkent dat dit hem een voorsprong bezorgd heeft. In de eerste aflevering van Sander en de kloof gaat hij in op de schenkingen (inclusief jubelton) die hij van zijn ouders kreeg. We zien hem in gesprek met hen, waarbij hij de vraag op tafel legt af die voorsprong wel te rechtvaardigen valt. ‘Het kan ook minder hoor’ zegt zijn vader, op een toon van dan-geef-je-het-maar-weer-terug. Maar diezelfde vader begrijpt de zorgen van zijn zoon wel. Ook het eigenbelang is ermee gemoeid om die kloof niet te laten groeien, vindt hij. Wie weet wat er gebeurt als zaken tot ontploffing komen.

Komt die kladderadatsch? En zal het adellijk en patricische milieu dan het slachtoffer worden? Voorzover die families rijk en machtig zijn is er misschien reden om bezorgd te zijn, maar dat zal zeker niet voor ál die families gelden. Uit mijn onderzoek blijkt dat adel en patriciaat nauwelijks meer een rol spelen in de theaters van de macht. Ze zijn aan de top verdrongen door nieuwe elites — ondernemers, managers, bureaucraten — die internationaal opereren en zich niets aantrekken van de manieren en codes van de vaderlandse deftige kringen, laat staan dat zij daar per se bij willen horen. Waarmee niet is gezegd dat er geen fascinatie meer uitgaat van de wereld van kastelen, landhuizen, al dan niet getitelde dames en heren die jagen, dansen, oesters slurpen, dienstodes zwanger maken en fortuinen vergokken. Dat blijft boeien, en daarin zit een verdienmodel waar sommige aristocraten dankbaar gebruik van maken. Want willen mensen een baron of gravin zien? Dan krijgen ze die ook te zien, mits ze ervoor betalen. Of het in Nederland uit de hand gaat lopen met de kloof, met plunderingen en gewelddadigheden, weet ik niet. Maar je weet het natuurlijk nooit. Ook Philippe Égalité zal in 1789 niet hebben vermoed dat zijn kop er niet lang daarna af zou gaan.

 

Kees Bruin