Zuid-Limburg. Dat is voor velen glooiende heuvels, oude monumenten en katholieke folklore. Weinigen weten hoezeer dit gebied mede dankzij kunstenaars een eigen identiteit heeft opgebouwd. In dit boek wordt dit verhaal verteld tegen het licht van de jonge geschiedenis van de provincie.
De schilderkunst als autonome discipline kwam er pas laat tot bloei. Voor een deel arriveerde zij er met de schilders van de Haagse School. In de streek zelf waren kunstenaars veelal afhankelijk van opdrachten door de kerk. Onder hen bevonden zich behalve beeldhouwers van niveau, ook wand- en glasschilders, die een eigen stijl ontwikkelden. Dit leidde tot spanningen met de kerkelijke autoriteiten, die tijdens de wederopbouwjaren hun greep op de samenleving verloren.
In de jaren vijftig neemt de schilderkunst er een enorme vlucht. Daarbij ontstaan controverses, tussen hen die zich op de internationale kunst richten en degenen die zich vooral richten op de eigen regio. De moderniteit, met het einde van de maakindustrie en de industrialisatie van het boerenbedrijf, zorgt tegelijk voor openheid en verlies van vertrouwde grond. De schilders van Limburg neemt de lezer mee in een voor velen onbekend verhaal, waarin kunst uit Limburg niet zo vreemd blijkt als het misschien op het eerste gezicht lijkt.