Hoe atmosfeer en ruimtelijkheid van het landschap sleutelbegrippen werden
Licht, lucht en water vormen het onmiskenbare decor voor de schilders van Den Haag. Van de Haagse School tot abstracte vernieuwers in de twintigste eeuw; achter de duinen ontstaat de kunst niet uit het rumoer van de stad, maar in een voortdurende dialoog met de zee.
Kunsthistoricus Werner van den Belt en journalist Bob Hardus volgen in De schilders van Den Haag de eerste kunstenaars die buiten werkten – nog vóór de Fransen in Barbizon – op weg naar een tweede gouden eeuw in de Nederlandse schilderkunst. Met de oprichting van kunstenaarsvereniging Pulchri Studio en de doorbraak van het vissersgenre ontstond er in de negentiende eeuw een hechte gemeenschap rond Israëls, Mesdag, Roelofs en Weissenbruch. Ook jongere generaties onder aanvoering van Breitner, Van Gogh en De Bock zochten opnieuw de vrijheid van het ongerepte landschap.
De stad en het moderne leven hebben de Haagse School misschien wel ingehaald, maar nooit echt omarmd. Het is dan ook juist die behoefte om de open horizon vast te leggen die de schilders van toen en nu nog steeds verbindt.